Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ3976

Datum uitspraak2006-11-24
Datum gepubliceerd2006-12-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/501231-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Invoer cocaïne; koerier; voorwaardelijk opzet. De rechtbank acht de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring met betrekking tot de koffer waarin de cocaïne is aangetroffen, bezien tegen de achtergrond van de bevindingen van de verbalisanten, alsmede de eerder door verdachte afgelegde verklaringen, niet geloofwaardig. Zo heeft verdachte verklaard dat hij de koffer waarin de cocaïne is aangetroffen, heeft gekregen van een man die hij alleen kent bij de bijnaam [bijnaam 1] of [bijnaam 2]. Deze persoon zou toevallig hebben opgevangen dat verdachte een koffer nodig had om mee naar Nederland te reizen. Dit terwijl verdachte ook heeft verklaard dat hij in het bezit was van de koffer van zijn oom, welke hij van een eerdere reis naar Nederland mee had genomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard deze koffer niet te willen gebruiken omdat dit geen trolleykoffer was en hij zijn laptop er niet aan kon hangen. Bij een eerder verhoor heeft verdachte echter verklaard deze koffer niet te willen gebruiken omdat hij de koffer te groot vond. Verdachte heeft voorts verklaard dat [bijnaam 1] met het adres waar verdachte in Nederland zou verblijven, noch met de datum waarop verdachte naar Nederland is gevlogen, bekend was. Het is volstrekt onaannemelijk dat personen die zich bezighouden met de (internationale) handel in verdovende middelen een dergelijke hoeveelheid cocaïne verstoppen in de dubbele bodem van een koffer en die meegeven aan een willekeurig persoon, die zelf onwetend is van de aanwezigheid van cocaïne en zonder dat zij er zicht op hebben dat de handelswaar de eindbestemming bereikt. Op grond van het vorenoverwogene, waarbij de rechtbank tevens de overige verklaringen van verdachte betrekt, beschouwt de rechtbank de verklaring van verdachte als een poging de waarheid te bemantelen, namelijk dat hij wist dat er in de onder hem in beslaggenomen koffer cocaïne zat.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM VESTIGING SCHIPHOL SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 15/501231-06 Uitspraakdatum: 24 november 2006 Tegenspraak VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 november 2006 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, HvB Haarlem. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 24 september 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1985,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijs 3.1. Bewijsoverweging De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt in dit verband als volgt. De rechtbank acht de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring met betrekking tot de koffer waarin de cocaïne is aangetroffen, bezien tegen de achtergrond van de bevindingen van de verbalisanten, alsmede de eerder door verdachte afgelegde verklaringen, niet geloofwaardig. Zo heeft verdachte verklaard dat hij de koffer waarin de cocaïne is aangetroffen, heeft gekregen van een man die hij alleen kent bij de bijnaam [bijnaam 1] of [bijnaam 2]. Deze persoon zou toevallig hebben opgevangen dat verdachte een koffer nodig had om mee naar Nederland te reizen. Dit terwijl verdachte ook heeft verklaard dat hij in het bezit was van de koffer van zijn oom, welke hij van een eerdere reis naar Nederland mee had genomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard deze koffer niet te willen gebruiken omdat dit geen trolleykoffer was en hij zijn laptop er niet aan kon hangen. Bij een eerder verhoor heeft verdachte echter verklaard deze koffer niet te willen gebruiken omdat hij de koffer te groot vond. Verdachte heeft voorts verklaard dat [bijnaam 1] met het adres waar verdachte in Nederland zou verblijven, noch met de datum waarop verdachte naar Nederland is gevlogen, bekend was. Het is volstrekt onaannemelijk dat personen die zich bezighouden met de (internationale) handel in verdovende middelen een dergelijke hoeveelheid cocaïne verstoppen in de dubbele bodem van een koffer en die meegeven aan een willekeurig persoon, die zelf onwetend is van de aanwezigheid van cocaïne en zonder dat zij er zicht op hebben dat de handelswaar de eindbestemming bereikt. Op grond van het vorenoverwogene, waarbij de rechtbank tevens de overige verklaringen van verdachte betrekt, beschouwt de rechtbank de verklaring van verdachte als een poging de waarheid te bemantelen, namelijk dat hij wist dat er in de onder hem in beslaggenomen koffer cocaïne zat. 3.2. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat hij op 24 september 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1985,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van sanctie en van overige beslissingen 6.1. Eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, veroordeling van verdachte terzake tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte in beslaggenomen sticker aan verdachte worden geretourneerd. Met betrekking tot de overige onder verdachte in beslag genomen goederen heeft de officier van justitie verbeurdverklaring gevorderd. 6.2. Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne. Blijkens het dossier betreft het een hoeveelheid van 1985,6 gram. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden is. 6.3. Verbeurdverklaring De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld, te weten € 300,-- dient te worden verbeurdverklaard. Bewezen is verklaard, dat verdachte opzettelijk cocaïne in Nederland heeft gebracht. Het kan niet anders dan dat verdachte voor het drugstransport enige beloning zou ontvangen. Aangenomen moet worden dat het bij verdachte aangetroffen en hem toebehorende geldbedrag, met name gelet op de hoogte daarvan, geheel of grotendeels door middel van het bewezenverklaarde feit is verkregen. De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een vliegticket, een claimtag en een telefoontoestel dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 33, 33a van het Wetboek van Strafrecht. 2, 10 van de Opiumwet. 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2. vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Verklaart verbeurd: - nr. 2: 1.00 STK vliegticket KLM; - nr. 3: 1.00 STK claimtag KLM; - nr. 4: 1.00 STK telefoontoestel Nokia; - nr. 5: Nederlands geld, € 300,--. Gelast de teruggave aan verdachte van: - nr. 9: 1.00 STK sticker KLM. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. Brouwer, voorzitter, mrs. Toeter en Pott Hofstede, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Van den Bergh, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2006.